‘Jij, als geuren hang jij om mij heen, peterselie en rozemarijn,’ zo zal de cantorij zingen op Paasmorgen, ‘liefde ruik ik, tuin vol met rozen, zo wil ik, wil jij bij mij zijn.’ Het is een lied over de Paastuin, de tuin met het lege graf, maar ook de geurige kruidentuin waarin de geliefden uit Hooglied elkaar ontmoeten.
‘Als geuren hang jij om mij heen … wil jij bij mij zijn’ – geuren hebben een bijzonder soort aanwezigheid: ze zijn er – ze kunnen zelfs heel erg aanwezig zijn – en tegelijk zijn ze er niet, je kunt ze niet vastpakken. Zo’n bijzondere vorm van aanwezigheid past bij Pasen. Jezus is er niet meer, aan het kruis is hij gestorven en nu is zelfs het graf in de tuin leeg. De vrouwen zoeken hem daar tevergeefs. Maar tegelijk is hij er wel, is hij er meer nog zelfs.
Als Maria van Magdala hem ziet – eerst denkt ze dat hij de tuinman is, maar als ze hem herkent, waarschuwt Jezus haar: ‘Raak me niet aan!’ Hij is er, hij is aanwezig, maar niet om vast te pakken. Als geuren hangt hij om haar heen. Als geuren hangt hij ook om ons heen.
Veel doen we niet met geuren in onze kerk – we gebruiken zelfs geen wierook. Maar in de woestijn waar we de veertigdagentijd mee begonnen, komen kruiden op. Bij het begin van de veertigdagentijd had de bloemschikgroep een woestijn verbeeld in de kerk voor Jezus die veertig dagen in de woestijn was. Maar beetje bij beetje komt de woestijn tot leven. Peterselie en rozemarijn – ik hoorde al van kerkgangers dat ze het geïdentificeerd hadden. Straks met Pasen zal het een geurige boel zijn. Neem ook wat kruiden mee op Paasmorgen: koriander, salie, tijm, lavendel, laurier, marjolein – laten we de Paastuin laten volop laten geuren, als teken van de manier waarop Jezus bij ons wil zijn. Je kunt hem niet vastpakken, maar hij is er wel. Je kunt hem niet zien, maar hij is heel dichtbij. Zoals het lied van de Paastuin eindigt: “Warm mij, draag mij, breng mij tot leven, zo wil ik, zo wil jij bij mij zijn.”
Hermen Kroesbergen